Wordt het niet eens tijd om sommige indelingen en uitsluitingen achter ons te laten?
Geschreven door: Jorrit Stevens
Ik stond in het Utrechtse Griftpark met iemand te praten, toen een keurige man op ons afkwam. ‘Mag ik u iets vragen?’, vroeg hij. Welwillend, maar enigszins afstandelijk knikten we. Hij: ‘Heeft u misschien een kleine bijdrage voor een dakloze?’ Hij hield zijn hand op. Onze houding veranderde in een waakzame en afhoudende. Ik hield mijn tas wat steviger vast. In onze ogen veranderde de man van een normaal, waardig mens tot een besmet persoon waarvoor we op onze hoede waren. Ik gaf hem wat geld, maar voor de zekerheid zorgde ik ervoor dat zijn hand de mijne niet raakte. Ik liet het geld van boven in zijn opgehouden hand vallen om maar niet besmet te worden door zijn dakloosheid en het eventuele straatvuil. De zwaartekracht was mijn vriend. ‘Dank u wel en een prettige dag verder’, sprak hij. ‘Joh, ik had helemaal niet door dat het een dakloze was’. ‘Nee, ik ook niet. Hij had keurige kleren aan… hoewel ik vond hem al een beetje…’.
Wij mensen zijn in staat onderscheid te maken, bijvoorbeeld in tegenstellingen, zoals tussen: warm - koud, zwart - wit, open - gesloten. Daarbij bedenken we vaak (al dan niet onbewust) een onderschikking en een bovenschikking in die samenhangende begrippenparen, ook bij louter bedachte tegenstellingen of onderscheidingen: een huizenbezitter - een dakloze of: een warme persoon - een koud persoon (eerste is gewoonlijk 'beter' hebben we bedacht). Webedenkenbepaalde voorkeuren. Gelukkig hebben we invloed op ons denken en dus op het maken van ‘onderscheid’ en het indelen in superieure en inferieure ‘categorieën’. Een inzichtelijk voorbeeld van een dergelijk onderscheid als verzinsel, toont zich in deze passage van Toon Tellegen:
“Op een dag gaf de luipaard een feest waarvoor hij alleen de keurigste dieren had uitgenodigd – dus niet de kakkerlak, de aardworm en de horzel, en ook niet het nijlpaard, de eekhoorn en de mier. Maar wel de wesp, de zwaan, de brilslang, de flamingo, de forel en de sprinkhaan.”
In dit bedachte ‘onderscheid’ tussen en deze verzonnen ‘categorieën’ van, in dit geval dieren, reduceren we ze tot iets eendimensionaals. De kakkerlak wordt daarin gebrandmerkt als ‘niet-keurig’ (inferieur) en wordt dus uitgesloten van het feest. De flamingo daarentegen is keurig (superieur). Of anders gezegd: aan de flamingo geeft Tellegen door zijn denken de betekenis van keurig. Wij zijn geneigd daar allerlei eigenschappen bij te fantaseren die in ons bedachte beeld van ‘keurig’ passen. Zo ook Tellegen die vervolgt door de keurige sprinkhaan te laten zeggen:“Ik ontmoet vanavond zoveel voorname dieren dat er vast wel iemand met een paar fortuinen bij is […] ”Keurige dieren hebben fortuinen. Niet-keurige dieren niet. Zo dichten wij door ons bedachte (stereotype) eigenschappen toe aan de door ons bedachte (superieure en inferieure) ‘categorieën’.
Als we personen indelen in categorieën dan ontnemen we onszelf de werkelijke ervaring van contact met ‘een ander’. Maar ook degene die we indelen in een categorie doen we vaak ‘geweld’ aan door zijn menselijkheid, tenminste in onze gedachten, te reduceren tot iets eendimensionaals. In een eerdere column 'Is-werken-in-organisaties-wel-menselijk?' besteedde ik al aandacht aan de wereldberoemde violist Joshua Bell (categorie 'wereldberoemde violisten'), die bij wijze van experiment gevraagd werd om vermomd als straatartiest (categorie 'straatartiesten') in een metrohal te spelen. Zijn ervaring:
“Als je speelt voor mensen die een kaartje gekocht hebben, heb je je al bewezen. Het voelt niet alsof je nog geaccepteerd moet worden. Je bent al geaccepteerd. […] Ik begon [als straatartiest, JS] iedere erkenning te waarderen, zelfs een korte blik. Ik was absurd dankbaar als iemand me een dollar gaf in plaats van wisselgeld. Het was een raar gevoel dat mensen me … euhm… negeerden.”
Degenen die Joshua Bell indeelden in de categorie ‘slechts een eenvoudige straatartiest’, ontnamen zichzelf de ontmoeting met een topviolist. Zowel de indeler als de ingedeelde doet zichzelf tekort of wordt tekortgedaan.
Het lijkt ons mensen eigen om onderscheid te maken tussen ‘dit’ en ‘dat’. Dit onderscheid is niet absoluut maar indexicaal: hun betekenis is afhankelijk van de positie waar de onderscheidmaker of indeler zich bevindt. An sich zijn ze inhoudsloos. Een buitenstaander die de context niet kent, weet niet wat ‘dit’ is en wat ‘dat’ is. Als de topviolist straatmuzikant wordt, wordt ‘dat’ ‘dit’. De betekenis van ‘dat’ en ‘dit’ verandert. Als hij weer voor koningshuizen optreedt wordt ‘dit’ weer ‘dat’. Alles kan ‘dit’ en ‘dat’ zijn of worden. ‘Dit’ kunnen we reduceren tot ‘dat’ en ‘dat’ tot ‘dit’.
Als we de volgende keer de verleiding voelen om (mensen) te onderscheiden door (ze) in te delen in categorieën, zouden we deze voortaan kunnen proberen uit te dagen door 'inclusief' te denken. Dat kan door u bewust te zijn van indelingen en eventueel daarmee gepaard gaande uitsluitingen. Daarmee krijgt mogelijk zowel de ene als de andere categorie een gelijkwaardig plaatsje in ons denken. Anders doet u mogelijk niet alleen de ander maar ook uzelf tekort. Voorbeelden: managers, medewerkers, moslims, Wilderskiezers, gehandicapten, politici, vrouwen, mannen, mensen in een wijk aan de andere kant van het spoor.
Net voor ik het Griftpark uitloop, lees ik een stukje van het gedicht ‘Rosécollege in Griftpark’ van Ingmar Heytze, een poëtische les in inclusief denken:
“[…] Denk aan de Indianen die weigerden hun land te verkopen, omdat ze niet begrepen dat ze het bezaten, want hoe moest dat dan met de lucht erboven? Het probleem met de dingen, geloof ik soms, na een aantal glazen
op het grasveld in de zon, ligt in de wens ze te onderscheiden van andere dingen. Dat lijkt me de kern van het lijden. Daarom: jij en ik, de Indianen, de grond, wat was, wat komt, is een. Wij zijn een park.”
Jorrit Stevens werkt als adviseur, trainer, coach bij GrasFabriek.
Deze column is op 29 juni 2009 gepubliceerd in De OrganisatieActivist.
____________________
Bronnen en leestips:
Versteeg, Wytske, Dit is geen dakloze, Lemniscaat, 2008
Foucault, Michel, L’ordre du discours, Leçon inaugurale au Collège de France prononcée le 2 décembre 1970
Tellegen, Toon, Misschien wisten zij alles, Querido, 1995 / 1999, blz. 274, 275
Het hele gedicht ‘Rosécollege in Griftpark’ van Ingmar Heytze is te vinden als je het Griftpark in Utrecht inloopt bij de Kleine Singel, JS
Comments